Verhalen (be)-leven

Het bekende spreekwoord: “kleren maken de man” is in de genealogie wereld: “de verhalen maken het boeiend” oftewel de stamboom gaat werkelijk leven door de verhalen.

Onze dochter Lieke gaf voor mijn verjaardag een boek aan mij cadeau met de titel: “Pap vertel eens….” In het boek stond het een en ander standaard echter de essentie bleek dat ik mijn eigen verhaal moest schrijven. Ik ben geen schrijver en zeker niet in staat om een verhaal over mijzelf te schrijven. De boodschap kwam echter aan en ik heb toch verhalen in dit boek vastgelegd. Eigenlijk ben ik hierdoor nog meer gaan beseffen dat gebeurtenissen in de familie erg relevant zijn. Het nageslacht weet maar weinig over de ouders, voorouders en alle andere familieleden. Mijn interesse in de stamboom is hierdoor nóg groter geworden. Niet de getallen of de namen maar wel de verhalen die daarachter schuilen. Wat weet ik van mijn ouders, grootouders en betovergrootouders, ooms, tantes en neven. Wat weet ik over mijn broers en zus en mijn en hun schoonfamilie?

Mijn ouders met mijn broertje Ton en ik

Er zijn veel verhalen te vertellen maar laat ik beginnen met eigen gebeurtenissen.

Als jongetje was ik erg gevoelig. Mijn moeder maar ook mijn broertje Ton hebben het vaker voor mij opgenomen. Mijn moeder stevende naar de leerkracht en zelfs hoofd der school om mij in bescherming te nemen als ik ‘onterecht’ was gestraft. Op de 1e klas van de lagere school kwam ik bij jufr. Haenen terecht die als ‘streng’ bekend stond. Ik kwam regelmatig thuis van school dat ik in mijn broek gepoept had. Dit bleek van angst te zijn en als mijn moeder me aansprak dat ik op tijd naar de wc moest was mijn respons steevast: het was maar een poepje.

Het verhaal van oma Lempers en haar geboorte in een keet is weliswaar de aanleiding voor mijn onderzoek maar het was toch schrikken toen ik een proces-verbaal tegenkwam. Niet de huis- tuin en keuken veroordelingen van stroperijen, of alcoholmisbruik en vechtpartijen al of niet in militaire dienst gepleegd. Dit is niet verwonderlijk als je in het grensgebied woont, zoals mijn voorouders. Zeker niet in Baarle-Nassau of Baarle-Hertog waar stropen en smokkelen gewoon goed was.

In een keet geboren worden zoals mijn oma. Later heb ik ontdekt dat het vaker in de familie voorkomt. Haar nichtje Pieternella Verbrugge en haar dochter Adriana Cornelia van Gompel zijn respectievelijk in 1902 en 1923 eveneens in een keet ter wereld gebracht. Adriana in keet 2 te Biest door de geneesheer directeur Johannes Heijemans.

Op jonge leeftijd trouwen betekend dus vele kinderen kunnen krijgen en dat hebben zij dan ook gedaan. En ze werden allemaal in het huis aan de grens geboren, waar Kiske Willemsen, die later evenals zovele in de familie spoorman werd en Maria Elisabeth hun leven lang zouden wonen. En zagen vandaar de kinderen ook weer uitvliegen, op de zonen Dré en Sjat (die vrijgezel bleven) na. Met zulk een groot gezin en moeten rondkomende met het toenmalige karige spoorloon, bereikte toch ook zij de leeftijd der sterken. Hun huwelijk duurde bijna 62 jaren en zij werden resp. 83 en 88 jaar oud. Zoals gezegd woonde zij hun hele leven aan de grens, Grens geheten, Wijk B nummer 63. In November 1954 vernummerd in Grens B 73 en in November 1961 nogmaals vernummerd in Grens 22. Toch valt van hun nog een en ander te vertellen, maar dan moeten we terug naar het begin van hun huwelijk. Al lijkt zo op het eerste gezicht dit een huwelijk zoals alle andere, toch is dit niet zo. Gaat men namelijk hun afkomst eens verder bekijken en dat gebeurd bij het uitzoeken van een stamboom, dan blijkt dat, al wijst in eerste instantie hier niets op, dat er sprake is van een huwelijk tussen een volle neef en nicht. Dit is niet strikt verboden, maar dient wel goedkeuring te hebben van de overheid, oftewel Koninklijke goedkeuring. Dat dit huwelijk zo zonder meer plaats vond, ligt vermoedelijk aan het feit dat allereerst een en ander door iedere betrokkene werd verzwegen en anderzijds door de ongeletterdheid, ook in 1906 nog van vele gewone mensen. En als we verder de zaak bekijken is nog een andere reden denkbaar. Hoe zit een en ander dan in elkaar? Wel, eigenlijk heel eenvoudig: de moeder van de bruid, Joanna Maria WILMSEN, en de vader van de bruidegom, Karel WILLEMSEN, zijn ondanks de verschillende schrijfwijze van hun achternaam simpelweg broer en zus. Dus zij wisten dus echt wel dat hier sprake was van een huwelijk van neef en nicht. En dat hun achternaam verschilde konden zij ook niet helpen, want die verandering was al bij hun geboorte-inschrijving gemaakt. Bovendien had Joanna Maria (WILMSEN) meer broers die zich WILLEMSEN noemden. Zelfs Joanna Maria die als een der weinige kon “schrijven”, krabbelde “WILEMSEN” onder de huwelijks-akte van haar dochter. Een feit dat misschien wel het belangrijkste is wat meegespeeld heeft is, dat de bruidegom geen echte volle neef van de bruid was (??), hoewel volgens de wet wel. Dat zit zo: Cornelis Willemsen, de bruidegom dus, was in feite een onecht kind en werd geboren als Cornelis Krijnen. Dat bleef zo tot zijn zevende levensjaar, toen ging zijn moeder Anna Maria Krijnen trouwen met Karel Willemsen en deze Karel erkende bij dit huwelijk de 7 jarige Kees als zijnde een zoon van hem. Zoals gezegd was kleine Keesje toen al 7 jaar, dus is het zeer wel mogelijk dat hij niet een natuurlijk zoon is van Karel Willemsen en natuurlijk gezien is hij dan ook geen neef van zijn latere bruid. Is het nog te volgen? Er was zelfs een nog ouder kind, die al 10 jaar was toen zijn moeder ging huwen en ook deze werd door Karel Willemsen als zijnde een zoon van hem erkend. Pas in november 1893 wordt het eerste “echte” kind” uit het huwelijk geboren. Een en ander blijkt uit een huwelijksbijlage waarin staat: ” De contractanten ter eenre en ter andere zijde verklaren voorts voor de hunnen te erkennen en te wettigen, twee kinderen van het manlijk geslacht, beide geboren te Baarle-Nassau en wel op den 1-7-1883 en den 1-3-1886 van de contractante, respectieflijk genaamd Ludovicus en Cornelis Krijnen. Aangezien Karel Willemsen volgens het Bevolkingsregister pas bij zijn huwelijk in 1893 het ouderlijk huis verliet en in die tijd kende men het begrip “samenwonen” nog niet, betekend dus dat Anna Maria Krijnen die ook tot haar trouwen thuis woonde, deze 2 zoontjes van haar zelf en geholpen door haar ouders natuurlijk zijn opgevoed. Pas 7 jaar later ging zij dus pas trouwen, dus is het zeer wel mogelijk dat deze twee kinderen geen echte (natuurlijke) zonen zijn van Karel Willemsen, maar hij deze twee kinderen bij zijn huwelijk met Anna Maria Krijnen er zo te zeggen bij cadeau kreeg en ze derhalve maar als de zijne erkende en zij dus vanaf die dag ook zijn achternaam kregen. Het oudste zoontje Ludo overleed echter al vrij snel daarna, dus resteerde alleen Cornelis, die dus op zijn zevende van achternaam veranderde. Aannemende dat dit alles bij de directe familie bekend was, is of was er dus eigenlijk geen reden zich een hoop administratieve rompslomp op de hals te halen als, hoewel wettelijk, neef en nicht, deze dit in natuurlijk zin niet zijn. Al met al is het voorstelbaar dat grootmoeder Hendrika Wilmsen-Raaymakers, (de Opoe van zowel bruid als bruidegom) en in 1906 ten tijde van het huwelijk van haar kleinkinderen al 81 jaar oud was, een en ander hoofdschuddend heeft aangezien…
Bronnen: Baarle-Nassau 015 1906

Wat te denken van een van mijn voorvaderen Christiaan Joppe. Hij is in Brielle in 1792 geboren en getrouwd met Maria Johanna Verbrugge. Ik vond een procesverbaal over zijn doodsoorzaak in 1830. Hij was veroordeeld en zat in de gevangenis omdat hij een buurman had vermoord bij een ruzie. Ik had mijn oordeel al klaar. Hij heeft zich echter in zijn cel van zijn leven beroofd door de sloten van zijn handen en voeten te verbreken en zich aan een zelfkant van zijn deken heeft opgehangen door een strop aan de ijzeren tralies te maken. De reden van de ruzie was echter een voorval tussen de buurman en zijn dochter……

Het echtpaar Adrianus Duijker en Maria Louisa Deciennia Lempers, zijn per schip, Johan van Oldebarnevelt, aangekomen op 10 febr 1954 in Melbourne, Australië. Zij hadden 14 kinderen, Adrianus was bakker en op 8 maart 1955 er is een document over overname van een bakkerij waarin sprake was om een betrouwbare rechtskundige adviseur in de arm te nemen. Maria Louisa is de jongste zus van mijn oma waarvan haar vader 3 dagen na haar geboorte overleden is in Halfweg bij de suikerfabriek.

Ijzervreter en vuurvreter, je zult beiden maar als getuigen bij het overlijden hebben! Je gaat je bijna afvragen hoe Hendrik Nicolaï aan zijn eind is gekomen.


Foto’s en archief documenten

In het Rechterlijk Archief Berghem staat de volgende schriftelijke toestemming van Gerrit Hoefs, gedateerd 9 september 1757: “… consenterende dat sijnen soon, genaamt Hendrik Gerrits Hoeffs, sig in den ondertrouw kan en mag begeven met sodanig vrouwspersoon als het hem gelieven sal en nae gedaene…”. Niet bekend is met wie Hendrik Gerardus Hoefs uiteindelijk zou trouwen.

Antoine Josephe Senechal, geboren op 19/3/1739 in Foufflin-Ricametz.
Antoine ging met zijn broer Charles naar Leiden, waar hij in 1769 een tweede keer trouwde met Johanna Ozeman.
Antoine trouwde eerst met Brigitte Rouhalt, 7-7-1767 in Foufflin. Uit dit huwelijk werd Marie Florentine Josephe geboren, 2 maart 1769 .Antoine was bigame.
Na de dood van Johanna Ozeman hertrouwde Antoine (een derde keer) in Leiden met Catharina Voss. In 1799 verkocht hij al deze dingen, vroeg om een paspoort en toen …

Verhuizing of verplaatsing van gezinnen van de ene woonplaats naar de andere of zelfs van het ene land naar het andere heb ik veelvuldig aangetroffen. Voorbeelden zijn Pieter Verbrugge uit Brielle en zijn vrouw Anna Bossu uit Vadenay in Frankrijk. Theodorus Lempers uit Rijsbergen, Charles Senechal uit Artois, Frankrijk, Quirinus Joannes Quirijnen (Krijnen) Baarle-Nassau, Otthonis van Breemen, Terheijden. De voorouders van de stam Eijkemans: Rutger Eijkemans Den Dungen, Klaas Janssen Huissen, Jacobus Gielen Velden/Deurne.

Beroepen: Hier kan een hele pagina aan gewijd worden. Immers vaak moest men verhuizen om het gezin te kunnen onderhouden en ergens werk te kunnen krijgen soms met een schamel loontje. Het verhaal van mijn grootmoeder waarvan haar beide ouders tijdens de bietencampagne van Hoogerheide naar Haarlemmerliede trokken is daar een voorbeeld van. Trouwens bij hen wijst niets erop dat ze er ook gewoond hebben. Veel mannen in onze gezamenlijke familie zijn naar Limburg getrokken om in de mijn te komen werken. Daar werd destijds goed verdient. Ik heb veel boeren, peelarbeiders, werkman, arbeider, schoenmaker, mijnwerkers, bakkers en molenaars in de familie aangetroffen. Sommige beroepen hebben een gilde zoals het bakkersgilde (in Rotterdam sinds 1437) en het molenaarsgilde. Mijn opa had thuis in zijn bakkerij een tegeltje met het gilde hangen. Helaas is dit niet in mijn bezit en ik denk dat het verloren is gegaan. Bij de molenaars is veel informatie te vinden over de molenaars en hun molens.

De eerste auto in de familie die ik me kan herinneren had ome André Storimans. Zo’n hele lange en brede waarin we mochten zitten en op de rem trappen als hij voor de deur bij ons huis stond. De auto was breder dan de weghelft en het hele dorp liep uit. Nu blijkt dat hij al in 1928 een auto had met het kenteken N-21765 volgens deze website. Vanaf 1906 kregen de provincies de bevoegdheid om eigen nummerbewijzen uit te geven. Daarmee konden ze de aanleg van wegen bekostigen. De provinciale nummers bestonden uit
een letter, gevolgd door een nummer. Groningen was A, Friesland B en Noord-Brabant kreeg – toevallig – de letter N.
De nummers waren persoonsgebonden en bleven soms generaties lang in dezelfde familie. In 1951 werd overgegaan op voertuig gebonden kentekens, het systeem dat we nu nog kennen.

Verhaal van Toon Krijnen: Mijn lievelingsoom André, die getrouwd was met papa’s oudste zus, had een eenmanszaak als petroleumventer. Dit goedje verspreidt een zodanig penetrante lucht, dat ik bij thuiskomst af en toe kon vaststellen dat oom weer eens langs was geweest. Hij bleek afgesproken te hebben mij in de maanden tot onze verhuis als hulpje in dienst te nemen. Dat was voor hem gunstig, want vanaf september begonnen de bestellingen voor het leveren van petroleum binnen te lopen tot het eind van de winter.

In die tijd was centrale verwarming een ongekende luxe en in veel gevallen bestond de huisverwarming uit een kolen- of mazoutkachel. De vloeistof werd opgeslagen in een oud olievat van 200 liter dat achter in de tuin, of op het balkon stond. Dat vullen gebeurde door middel van jerrycans van 20 liter, waarvan er miljoenen waren achtergebleven na de oorlog. Dat vullen werd mijn taak.

Eerst op het erf, waar via een slang de opgepompte petroleum uit de ondergrondse en bovengrondse tanks werd gepompt. Steeds op tijd stoppen om de exact twintig liter te krijgen. Dat lukte natuurlijk niet altijd, zodat je met je voeten in de petroleum stond. Dan de vrachtwagen volladen met het maximaal aantal cans en mee op route naast OomAndre om te gaan leveren.

Soms tot vier verdiepingen hoog, dus acht trappen op met in iedere hand zo’n kan. Tot het vat gevuld was, of de hoeveelheid die men in staat was te betalen. Trechter in het vulgat, dat vaak op schouderhoogte stond en dan voorzichtig gieten, zodat je dat stinkend goedje niet morste. Uiteraard gebeurde dat wel en bij vriestemperaturen die onderkoelde, stinkende petroleum op je handen krijgen, was een marteling. Trouwens dat sjouwen ook, naar mate de dag vorderde. Thuisgekomen moest ik me in de hal strippen tot op mijn onderbroek en me dan eerst gaan wassen voor ik onder de mensen mocht komen.

Oom Andrés zaak bevond zich midden in een woonwijk, de opslag was een open rommelig erf met een paar grote tanks. Waar je ook keek een enorm aantal al of niet gevulde jerrycans en vaten, allemaal met een hoogst brandbare inhoud. Jaarlijks terugkerend beangstigend probleem was dan ook oudejaarsavond, wanneer het vuurpijlen regende, waarvan er onvermijdelijk altijd een paar op het erf terecht kwamen. Die zo snel mogelijk uittrappen was dan ook mijn taak op oudejaarsnacht 1957.

Jan Rovers geboren in 1938 is in 1970 gescheiden. Hij is naar Noorwegen uitgeweken en gaan samenwonen met een hele invloedrijke Noorse vrouw: Liv Garhoff , die een jaar of 12 ouder was. Ze was een jaar of 65 toen ze ongeveer in 1985 overleed: zelfmoord in een tehuis waar ze was opgenomen, ivm depressieve gevoelens; ze kon niet tegen het ouder worden. Na dit gebeuren werden haar stukken gedoneerd aan het museum van Noorwegen in Oslo!

Over oom Jan Adriaanssen ken ik een aantal verhalen uit persoonlijke ervaring vertellen. Hij was huisschilder en koorlid van de “Maastrichter Staar”.

Afgesproken dat hij voor bij ons de kamer zou komen behangen en schilderen. Hierbij hoorde ook het witten van het plafond. Omdat hij veel gevraagd werd was zijn voorstel omdat een keer op een zondag te komen doen. Bij onze buren was wel een communiefeest en zat men achterom buiten op de hof aan de koffietafel. De scheiding was een lage ligusterheg. De kalk voor het plafond te witten moest gemengd worden. Buiten in de emmer met witsel werd de mixer gestopt. De ravage was niet te overzien en het witsel vloog bij de muren over de vla en over de kleding van de gasten!

In verband met een jubileum was er meerdere dagen feest in huize Adriaanssen. Mijn ouders hadden het idee om niet op de feestdag zelf te gaan maar een dag eerder. Toen ons gezin aankwam zagen we door de voorruit dat er meer familieleden dit idee hadden. Het duurde even voordat de deur geopend werd en er werd gevraagd wat we dronken. Niet of we ook vla erbij wilden hebben, hetgeen toch gebruikelijk was bij een feest. Mijn vader rook onraad want hij had opgemerkt bij het aanbellen dat de gasten aan de vla waren. Hij deed alsof zijn schoenveters loswaren en zag onder de bank……de vla’s! “Corrie, deze vla’s kun je beter in de keuken zetten” was zijn reactie.

Nog eentje dan……

Huize Moederheil in Breda, daar is mijn oma Helena Antonia van Breemen, gestorven in het kraambed van haar 7e kind.

Meerdere moeders en kinderen in mijn stamboom zijn hier ter wereld gekomen. Wat is/was dat voor kliniek? Het werd in 1915 opgericht te Breda aan de Willemstraat voor de Sint-Magdalena-stichting en de RK Vereeniging tot Bescherming van Meisjes. Het was een initiatief van enkele gegoede Bredase vrouwen. Het werd geleid door de Kleine Zusters van de Heilige Joseph en was gericht op het werkelijke heil der ongehuwde moeders, waarmee vermoedelijk het zielenheil werd bedoeld en dat betekende in de tijdgeest van weleer, zoals dat in de stichtingsacte tot uitdrukking kwam: De ongehuwde moeder heeft gezondigd tegen God en tegen de Maatschappij. Liefst zoolang mogelijk voor de bevalling worden de ongehuwde moeders in het huis opgenomen; zoolang mogelijk, omdat de meisjes vooral voor de bevalling het meest geneigd zijn te luisteren naar vermaningen en goeden raad.

Natuurlijk was er ook een kapel, waar de “gevallen vrouwen” konden bidden voor hun “zonden”. In 1975 werd het instituut omgedoopt tot Valkenhorst. Het werd een opvanghuis voor vrouwen in crisissituaties, feitelijk een Blijf van mijn Lijfhuis. De kapel werd omgebouwd tot mensa en in 1986 werd de kraamkliniek gesloten

Zo zijn er natuurlijk tal van interessante verhalen. Slechts enkele zijn hier vermeld en voor mij is het een uitdaging om deze te achterhalen. Iedereen heeft in de familie bijzondere gebeurtenissen of erg leuke of trieste verhalen. Ik blijf geïnteresseerd en u kunt reageren en mij úw verhaal over deze families sturen.

Ga verder naar de volgende pagina: Achtergrondverhalen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.